05 november 2012

Hartman - Socratic questions and Aristotelean answers: a virtue-based approach to Business ethics (bespreking)

Hartman, E.M., Socratic questions and Aristotelean answers: a virtue-based approach to Business ethics, in: Journal of Business Ethics (2008), Vol: 78, pp. 313-328

De titel van het artikel van Hartman laat niets aan te wensen over: de auteur benadert de bedrijfsethiek vanuit een deugdenethische invalhoek. Het artkel past hiermee in een rijtje van andere moderne deugdenethische benaderingen. Het artikel voegt echter wel iets wezenlijks toe: het zet de deugdenethiek – en dan met name die van Aristoteles – af tegen de filosofie van Socrates. Dit is interessant om juist de socratische methode de andere hedendaagse populaire aanpak (mode?) is binnen ethiekonderwijs.

Hartman begint echter met het aangeven wat de meerwaarde is van ethiekonderwijs. Het openbaart om te beginnen de vooronderstellingen van het vakgebied en stelt deze ter discussie. Daarnaast laat het studenten zien hoe organisatiekeuzes de moraliteit van beïnvloeden. De centrale vraag is echter nog anders: hoe moeten mensen in het bedrijfsleven handelen? Wat is juist en wat is niet juist handelen in bedrijven. Volgens Hartman kunnen we het antwoord vinden in een Aristotelische deugdenbenadering van bedrijfsethiek.

Hartman beschrijft de naar wat ik noem standaardparadox van ethiekonderwijs. Studenten zullen enerzijds signaleren dat filosofen reeds meer dan twee millennia strijden over wat juist handelen is en nog steeds niet tot de oplossing zijn gekomen. Anderzijds hebben wij – inclusief studenten – en dit lijkt wat paradoxaal – ieder wel een intuïtief idee (en bijbehorende emoties) over goed en kwaad en willen we hierover discussiëren.

Deze paradox kunnen we volgens Hartman niet oplossen door net te doen alsof er wel altijd definitieve antwoorden zijn. Teleurstelling licht hierdoor wel op de loer:
“Talk of ethical principles and especially of their application in practice, which is often difficult, may lead us to expect more of courses in ethics than they can deliver, and to be disappointed with the courses and disillusioned about ethics.”
 Nu leidt het Aristotelische denken gelukkig niet tot deze teleurstellingen, zo merkt Hartman op. Je moet volgens Aristoteles – zie de Nicomachean Ethics – dan ook geen zekerheid willen. Ook hoef je niet gepromoveerd te zijn in de ethiek willen je ethische ideeën toch waardevol zijn. Sterker, iedereen kan zinvol bijdragen aan dit debat.  Dit omdat ideeën over ethiek in het algemeen overeenstemmen met ons gezond verstand.

‘‘Who’s to say whats right or wrong?’’
Iedere ethiekdocent kent wel het probleem van student-relativisme. Het idee dat over bepaalde ethische kwesties er geen definitieve uitkomst is. Sterker: niet zelden constateren studenten dat ze skeptisch kunnen zijn t.a.v. de vaste waarden en normen die ze geleerd hebben van hun ouders maar dat voor deze “zekerheden” niets voor in de plaats komt. Wat resteert is een vorm van amateur-nihilism.

Ondertussen leert de student in andere (bedrijfs)cursussen reeds impliciet andere normen. Bijvoorbeeld dat egoïstisch gedrag juist goed is gezien de invisible hand (Adam Smith). En dat rationaliteit niet meer dan een middel is om bepaalde organisatiedoelen te bereiken. Ethiek – dat zelfs altruïsme dan wordt genoemd – is zonder waarde of zelfs onverantwoordelijk. Het eigen-belang mag en moet immers voorop staan. Met op de achtergrond een agency-theory die stelt dat zelf-motivatie van managers door met name materiële zaken het belangrijkste is (i.p.v. een dienstbaarheidsmodel). Voor sommige schrijvers – Hartman kent ze niet – is dit zelfs een argument om maar helemaal geen ethiekonderwijs te geven. Als er namelijk toch geen definitieve antwoorden zijn waarom zou je dit dan doen? We zien – in navolging op Donaldsen (2007) – twee problemen: (1) er lijken (zelfs onder filosofen) geen definitieve antwoorden te zijn binnen de filosofie waardoor (2) het morele denken van de studenten (door opvoeding ouders e.d. meegegeven) afbrokkelt terwijl er niets voor in de plaats komt.

De dubieuze bijdrage van Socrates
Hartman: een deel van het probleem hierbij is misschien wel de socratische methode. Een methode die veel wordt gebruikt binnen ethiekonderwijs. Voor deze methode moeten we terug naar Socrates zelf en dan met name wat door Plato is vastgelegd aangezien Socrates niets op schrift heeft achtergelaten. [EV: het is wel de vraag of de vereenzelviging tussen de socratische methode zoals wie de nu kennen en de methode die Socrates hanteerde wel zuiver is.] Socrates ging in de gesprekken die hij voerde met medeburgers van Athene op onderzoek naar de definitie van belangrijke waarden als rechtvaardigheid, moed en eerlijkheid. Zijn gedachte leek te zijn dat er definitieve antwoorden gevonden moesten kunnen worden op de vraag wat deze begrippen inhielden. Deze zoektocht werd hem echter niet altijd in dank afgenomen. Sterker, zijn onderneming leidde zelfs tot diens doodstraf voor het o.a. het corrumperen van de jeugd. Volgens Hartman is dit ook niet vreemd gezien het onmogelijke verzoek van Socrates aan diens gesprekpartners. Definitieve begrippen – uitgedrukt in eigenschappen die als voldoende en noodzakelijk moesten gelden – van eerder genoemde waarden waren en zijn namelijk niet te geven. O.a. Wittgenstein wees hier later op. Als het doel van Socrates was het vinden van deze definities – en dat is wel waar het op lijkt – dan was dit een kansloze missie. Taal werkt niet zo.

Indien studenten terecht of onterecht toch op zoek zijn naar definitieve antwoorden hoe te handelen – wat is rechtvaardig in deze casus, wat is eerlijkheid, etc. – dan komen ze dus bedrogen uit. Het kan leiden tot teleurstelling en cynisme ten aanzien van het vak ethiek. Het onderkennen dat principes zelf nog niet voldoende richting kunnen geven aan het leven en dat ethiek iets te doen heeft met karakter, kan echter een oplossing bieden voor een mogelijk cynisme, scepticisme of nihilisme.

Aristoteles to the rescue
De aanpak van Aristoteles van ethiek voorkomt of minimaliseert deze problemen.
Aristotle accomplishes all this in large part because he takes ethics to be primarily about character, which, following Kupperman (1991, p. 17), we may define as ones standard pattern of thought and action with respect to ones own and others well-being and other important concerns and commitments. Character includes virtues and vices and entails certain values, and it involves certain emotions as well as actions. (p. 316)
 Bij Aristoteles doen principes er nog steeds toe maar zijn ze enkel secundair. Regels die definitieve antwoorden vinden of ethische algoritmes zitten er echter niet in. (Ook logisch gezien het meta-principes-vraagstuk van Wittgenstein: ieder principe moet weer een overstijgend principe kennen ter rechtvaardiging van toepassing, etc). Hartman koppelt het hebben van een deugd aan de second-order-volities van Frankfurt. Karakters met een bepaalde zeggingskracht hebben is het hebben van waarden die consistent ons leven sturen. Hartman: de meeste ouders voeden kinderen op om eerlijk te zijn en niet enkel om de regel te volgen dat ze niet mogen liegen. Om eerlijk te zijn is een bepaalde mate van (rationele) intelligentie nodig maar het is niet nodig dat de eerlijke persoon een definitieve, allesomvattende definitie van eerlijkheid kan geven. De lat ligt dus minder hoog dan bij Socrates. En is hierdoor meer realistisch.
Aristotle believes that wise and experienced people can make ethically good decisions even if they cannot give airtight reasons for what they do.
 Hartman werkt vervolgens drie issues uit: (1) heeft iemand een goede reden om zich ethisch te gedragen, (2) hoe kan de ethiek onze common sense ideeën over juist en onjuist funderen en (3) kan de deugdenethiek omgaan met complexe situaties (en wat heeft de student hier nog aan).

Ad 1. Karakter en belangen
Hartman stelt dat utilistische theorieën met name de volgende twee grote bezwaren kennen. Ten eerste kan het utilisme niet duidelijk maken waarom je als individu niet voor het free-rider-gedrag zou kiezen. Een individu lijkt geen eigen-belang te hebben om goed burger te zijn.

Dit toont een bovenliggend probleem van het utilisme: deze theorie maakt niet duidelijk wat het eigen belang van het individu is en geeft niet aan wat het goede leven is waaraan het omarmen van het utilisme dan zou moeten bijdragen. Aristoteles geeft hier wel – zo is bekend – inhoud aan.

Hartman legt uit wat dit goede leven volgens Aristoteles dan is. Dit kan aan een student bedrijfsethiek een antwoord geven op de vraag waarom deze niet free-rider zou moeten zijn. Aristoteles stelt ons (hiertoe) de vraag: “Stel je zou je eigen belangen voorop willen stellen, wat moeten deze belangen dan zijn?”. Wat zou je willen omarmen als je je eigen leven mocht inrichten? Hartman verwijst naar auteurs – o.a. Haidt – die stellen dat sociaal psychologisch onderzoek laat zien dat mensen het meest floreren indien ze een uitdagende baan hebben, tussen interessante mensen, met een comfortabel inkomen, etc. Free-riders-gedrag zal niet de juiste optie zijn aangezien dit niet tot psychische gezondheid leidt.  Wij – individuen – staan tussen anderen (de samenleving) waarbij gevraagd kan worden om een bepaalde mate van rationele consistentie (gezond willen zijn en ondertussen ongezond eten lijkt niet het juiste midden te zijn). Studenten hierover laten nadenken – waarom freerider zijn niet wenselijk is – is een belangrijk onderwijsdoel.

Ad 2. Opinies van leken
Hartman stelt dat de theorie van Aristoteles als voordeel heeft dat deze nauw aansluit bij leken-ideeën over ethisch handelen. Terwijl Socrates juist deze ideeën ter discussie stelde, is de benadering van Aristoteles precies andersom. Het doel is niet het ondermijnen van onze morele ideeën maar om deze te verdiepen en te kunnen onderbouwen. De methode die Aristoteles hiervoor gebruikt is de dialectiek.

Het beginpunt zijn de algemene morele ideeën die er zijn om vervolgens de principes te vinden die deze ideeën ondersteunen dan wel te verbeteren. Hartman vergelijkt de aanpak van Aristoteles met het reflectief equilibrium van Rawls waarbij de principes van iemand worden afgezet ten opzichte van morele ideeën van deze persoon in specifieke casussen met als doel vast te stellen of sprake is van een coherent geheel (om eventueel één van de twee vervolgens aan te passen). Er zijn hierbij geen beweringen die niet aangepast zouden kunnen worden: noch principes noch uitkomst in een specifieke casus. Indien we – zo stelt Hartman – vervolgens het wide reflective equilibrium van Daniels nemen, dus bij het zoeken naar consistentie ook wetenschappelijke ideeën, ideeën over de menselijke natuur en bijkomende feiten meenemen, dan komen we dicht bij de benadering van Aristoteles. Enkel richt Aristoteles zich op het goede leven (en niet op wat rechtvaardigheid is).

Hierbij moet nog wel aangetekend worden dat de dialectiek van Aristoteles niet de perfecte uitkomst zal geven in een specifiek geval. Ethiek is geen geometrie:
“But the principles that one does have will be clearer and more defensible, though possibly somewhat more complicated and not always easily applied. […] One will have better and more trustworthy intuitions for those situations in which principles compete or are hard to apply. If all goes well, ones intuitions will lead one to apprehend the situation under the right principle rather than on a principle that social pressure forces on one, or one that rationalizes ones preferred behavior. There is some evidence that the process can have good results. Haidt (2001, pp. 819, 834, 829) claims that those with philosophical training are more likely than others to reason through ethical problems, rather than rationalize, and act on the conclusions.”
 Een belangrijk doel is dus het beter kunnen onderbouwen van je morele oordeel. Te voorkomen dat je de ander zomaar volgt of dat je rationaliseert. Hartman neemt de Ford Pinto-casus nog als voorbeeld (ook om met studenten te bespreken; eerst vinden studenten het fout bij enige reflectie zullen ze moeten toegeven dat er meer achter zit). Ook de rol van framing zou onderdeel moeten uitmaken van dergelijke discussies. Het leidt tot beter oordelen en sterkere morele waarneming.

Ad 3. Correcte waarneming
Iemand met een goed karakter kan een situatie juist inschatten. De juiste waarneming omvat verbeelding (phantasia): het inschatten van de situatie of wat de ethische karakteristiek is hiervan. Als je de ethische kant niet juist inschat dan is dit een teken van een niet-deugdelijk karakter. Iemand met een goed karakter herkent moed. Het morele voorstellingsvermogen wordt nu vaak gezien als het vermogen om de ethische kant van een situatie in te zien. Ook voor de (soms negatieve) rol van framing en de irrationele oordeelvorming die dit tot gevolg kan hebben moeten we volgens Hartman oog hebben.  Een situatie – je legt op een genuanceerde, diplomatieke wijze het falen van een project uit aan je baas – kan ook anders worden gekwalificeerd (je bent te laf om direct de waarheid te zeggen). Uitkomsten van onderzoeken uit de sociale psychologie zijn hierbij ook leerzaam. Bijvoorbeeld de rol van groepsdruk bij het maken van beslissingen (denk aan de Milgram-experimenten). Zo heeft Beaman et al.. (1978) laten zien dat mensen kunnen worden ingeënt tegen groepsgeïnduceerde verwijtbare onverschilligheid door ze leren hoe een menigte ons kan beïnvloeden?  Op gelijke wijze kan een organisatiecultuur ethisch handelen in de weg staan.

In een complexe situatie gaat het echter niet enkel om de beslissing zelf maar ook om het redeneren. Om (dus) een dialectisch proces waarin principes, intuïties, gevallen het redeneren verbeteren omdat je met meer aspecten rekening houdt.

Strategie bij ethiekonderwijs: lesvormen
Begin bij case-studies, zo stelt Hartman, om dit aansluit bij het strategisch denken binnen een businesscontext. Ook bij economische, complexe beslissingen is het hebben van een bepaalde intuïtie onontbeerlijk. Het is deze intuïtie waar ook de ethiek zich op moet richten. Case-studies dragen bij aan de moral imagination van een student.
 “Complex case studies exercise their moral judgment about particulars, as when justice and economic efficiency conflict. In looking at a case and considering the many ways in which one can frame a situation and which ways of framing capture its salient features, students are developing moral imagination and thus practical wisdom and thus good character. “
 Ook het lezen van fictie kan hierbij waardevol zijn. Hartman verwijst naar Rorty die stelt dat literatuur beter werkt als filosofie. Boeken (of video’s als de video over het Milgram-experiment) zorgen ervoor dat een student later stopt en reflecteert en moreel redeneert ipv rationaliseert. Ook over de cultuur van de organisatie waar hij of zij wil werken.

Conclusie
Een interessant artikel wat mij betreft qua insteek. Het afzetten van Socrates tegenover Aristoteles is interessant. Het afsluitende deel - over de werkvormen e.d. - is minder waardevol en vraagt om veel meer toelichting. 

Interessante verwijzing:
For disturbing evidence of the pervasiveness of this mode of thought [dat ethiek waardeloos en zelfs onverantwoordelijk is] and its devastating effect on students morality, see Pfeffer, 2005.

Relevantie
- tekortschieten socratische methode indien deze enkel gericht is op het krijgen van definitieve antwoorden. Maar misschien wel om andere redenen waardevol? “What Socrates might have chosen to say was that traditional morality has stood us in good stead on the whole, and can continue to do so even as we suggest possible improvements.”, p. 316. En in hoeverre is de huidige Socratische methode gelijk aan die van de methode van Socrates destijds?
- nadruk op juist redeneren: invloed framing, rationalisering e.d. Hartman zet moreel redeneren tegenover rationaliseren.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten