28 september 2012

Karssing, E. - De morele competentie (bespreking)

Karssing, E., Morele competentie (hoofdstuk 3), in: Morele competentie in organisaties, Van Gorcum (2007)

Veel ethiekonderwijs richt zicht op de morele competentie. Nu zegt dit nog niet zoveel want wat is nu precies de morele competentie? In Morele competentie in organisaties geeft Edgar Karssing zijn definitie. Een definitie die door veel andere auteurs is overgenomen - en in veel integriteitstrainingen als uitgangspunt geldt - en daarom om een nadere bespreking vraagt.

Definitie
Karssing relateert de morele competentie met het idee van integriteit als professionele verantwoordelijkheid. Dus niet fatsoen, eerlijkheid, betrouwbaarheid e.d. staat voorop maar het gaat om het nemen van verantwoordelijkheid overeenkomstig iemands functie (p. 39).

Onder morele competentie verstaat Karssing namelijk (en vergelijkbare teksten):
"De bekwaamheid én bereidheid om taken adequaat en zorgvuldig uit te oefenen, rekening houdend met alle in het geding zijnde belangen, gebaseerd op een redelijke beoordeling van de relevante feiten. Een competentie is een samenspel van houding, kennis en vaardigheden, dat een beroepsbeoefenaar in staat stelt om bepaalde taken te verrichten."
Relatie met vaktechnische competenties
De morele competentie kan volgens Karssing hiermee niet los worden gezien van de vaktechnische competentie. Het is geen competentie die los staat. Voor een moreel verantwoorde positie is ook vaktechnische kennis van zaken nodig. Een vak kun je ook pas goed uitoefenen als je ook weet welke verantwoordelijkheden er zijn. De vraag is natuurlijk - maar hierover zegt Karssing niets - of dit gevolgen heeft voor het ethiekonderwijs.

Concretisering
Om de morele competentie vorm te geven - concreet, om integriteitsvraagstukken aan te pakken, moet je volgens Karssing zes (logische) stappen zetten die gaan van herkenning, uitvoering tot terugkoppeling (p. 40). Het gaat bij Karssing in eerste instantie om het besluitvormingsproces. De morele competentie lijkt hiermee in beginsel een inhoudsloos begrip te zijn. Geen fatsoen, eerlijkheid, gelijkheid, et cetera.

Voor ons interessant: Karssing beschouwt de morele competentie als een vaardigheid die kan worden verbeterd door oefening en praktische toepassing.

Dialoog
Karssing stelt vervolgens dat de morele competentie zeven elementen verenigt. oordelen, willen, durven, kunnen, doen, terugkoppelen, verantwoorden. De elementen worden vervolgens toegelicht in de opvolgende paragrafen. Belangrijker is de constatering van Karssing dat "een essentieel ingrediënt (voorwaarde?) van de morele competentie dialoogvaardigheden zijn". Hiermee bedoelt hij het stellen van vragen en het open in gesprek gaan met de ander. In aansluiting op Kessels in Socrates op de markt: het gaat niet om het overtuigen van het eigen gelijk maar om een gezamenlijk onderzoek. Karssing koppelt dit trouwens aan het Johari-window waarbij ook morele emoties een plek moeten krijgen.

Waarom een dergelijk dialoog belangrijk is? Indirect: waarom een dialoog gebruiken als trainingsvorm? Volgens Karssing om
(1) blinde vlekken op te sporen
(2) om waarnemer van je eigen denken te worden
(3) begrip/respect voor elkaars standpunten te krijgen, en
(4) bij te dragen tot een cultuur van verantwoord opereren (p. 47)

Karssing beargumenteert vervolgens waarom morele intuïtie niet genoeg is. De morele intuïtie is onfeilbaar (p. 48). Een vijfde reden waarom training zinnig is? Of valt dit onder reden 1? Ook benadrukt Karssing de waarde van morele verbeeldingskracht (voorwaarde?) en het probleem van morele zwijgzaamheid (p. 47).

Kritiek
De tekst van Karssing kent interessante delen. Toch valt er op de tekst nog wel wat af te dingen. Dit wordt duidelijk in de samenvatting. Dit deel richt zich namelijk ineens opvallend meer op het handelde individu dan op de dialoog met anderen (en de voordelen hiervan). Het onderdeel dat ging over de dialoogvaardigheden heeft in de afsluitende tekst nauwelijks een plek gekregen. Wat hiermee overblijft is de fatsoenlijke mens als startpunt die moreel competent is als deze ook integriteitsvraagstukken kan aanpakken (bewust kiest, oordeelt en zich verantwoordt e.d.). Maar hoe verhoudt dit zich echter tot de organisatie / anderen? Is er ook een verantwoordelijkheid richting anderen (punt 4 onder dialoog)? En hoe zijn materiële elementen als begrip en respect precies verbonden met integriteit (punt 3 onder dialoog)? Is dit een doel-an-sich?

Relevantie
- Definitie van morele competentie (de fatsoenlijke mens die verantwoordelijk is).
- Indirecte verwoording waarom hiervoor en hierin training noodzakelijk is: de koppeling met de dialoog.
- Indirecte verwoording van de voorwaarden die gesteld zijn aan de morele competentie (zoals de dialoogvaardigheden, morele verbeeldingskracht)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten